Naast het bestuursrecht kan in het kader van de handhaving ook het strafrecht als instrument ingezet worden. Of het strafrecht wordt ingezet, dient te worden bezien in relatie tot het bestaan van andere afdoeningsmodaliteiten of verhaalsmogelijkheden. Centraal staat hierbij de vraag of het optreden via de bestuursrechtelijk weg meer in de rede ligt. Bij de beoordeling of het strafrecht wordt ingezet, dient een afweging te worden gemaakt naar de ernst van het strafbare feit en de aard van de dader. Die criteria laten zich als volgt nader uitwerken:

De ernst van het strafbare feit wordt sterk bepaald door de (mogelijke) gevolgen van het strafbare gedrag; met name: (het risico van) doden en gewonden alsmede het bestaan van (dreigende; er bestaat een reële kans op) onomkeerbare ernstige schade aan milieu, volksgezondheid, voedselveiligheid, flora en fauna. Ook de samenloop met andere strafbare feiten is van belang, evenals de omvang van de schade in financiële zin en het aantal (financieel) gedupeerden.

Bij de persoon van de dader is van belang:

  • Stelselmatig gedrag (recidive).
  • Calculerend gedrag.
  • Crimineel gedrag (crimineel gedrag aan het zicht onttrekken door bijvoorbeeld fraudeconstructies, corruptie, gebruik van geweld).
  • Concurrentievervalsing.

Tot slot dient de rol van het bevoegd gezag nader te worden uitgewerkt. De basisvraag is of er een bestuurlijk alternatief van gelijke kwaliteit of beter aanwezig is dan het instrumentarium van het OM. Het ultimum remedium beginsel van het strafrecht gebiedt dan ook dat het bevoegd gezag de gerede kandidaat is en bestuursrechtelijk optreden derhalve voorgaat.